Direct na de capitulatie van het Nederlandse leger op 14 mei 1940 werden er door de Duitsers nieuwe regels opgesteld. Deze werden gepubliceerd in z.g. Verordnungsblätter (verordeningenbladen).
Eén van de eerste was het bevel tot verduisteren. Straatlantaarns mochten niet meer branden en vanuit huizen en bedrijven mocht geen licht zichtbaar zijn.
Doordat de steden hierdoor vanuit de lucht moeilijk herkenbaar waren, werd het voor Engelse vliegtuigen moeilijker te navigeren en de stad die doelwit was moeilijker te raken.

Toezicht op de verduistering werd gehouden door de Luchtbeschermingsdienst (LBD). Dat dit in de praktijk problemen opleverde op straat moge duidelijk zijn. Mensen verdwaalden in hun eigen stad en er vielen mensen in de grachten (soms met dodelijke afloop). De enige ondersteuning waren wit geschilderde stoepranden en wit geschilderde banden om de lantaarnpalen die in een maanloze nacht natuurlijk geen enkel nut hadden.
Het enige “lichtpuntje” dan was de “knijpkat”. Een handdynamo gemaakt door Philips, waarvoor ook gevangenen uit kamp Vught werden ingezet. Dit “Philipscommando” was populair onder gevangenen omdat in de fabriek extra voedsel werd verstrekt.

Knijpkatten, met als voorste exemplaar een model speciaal voor de dames handtas

Na de invoering van de “spertijd” (avondklok) waren er ‘s nachts alleen nog mensen op straat met een “ausweiss” die een vitaal beroep hadden zoals artsen, verloskundigen, bakkers (die heel vroeg moesten beginnen) en leden van de LBD om te controleren op de verduistering. Dit privilege van de LBD maakte het later voor verzetsmensen erg aantrekkelijk om lid te zijn van de LBD.

Ook in huis leverde het problemen op. Gewone gordijnen sloten de ramen niet volledig af. Sommige ramen in b.v. slaapkamers konden eenvoudig worden dichtgemaakt met verduisteringspapier, maar voor de woonkamer was dat geen oplossing omdat men overdag wel licht binnen wilde hebben.
Dit werd opgelost met rolgordijntjes, speciale gloeilampen of kappen over de normale gloeilamp.

Verduisteringspapier en een verduisterde gloeilamp

Ook voor de fiets waren dit soort maatregelen nodig. Kapjes of speciale blauwe gloeilampjes werden gemonteerd zodat men van bovenaf (vanuit vliegtuigen) niet zichtbaar was.

Naar mate de oorlog langer duurde werd de levering van elektriciteit een probleem.
Steenkool die nodig was voor de opwekking werd naar Duitsland gebracht en na september 1944, na het mislukken van Market Garden (de slag om Arnhem), waren de kolenmijnen in Limburg achter de geallieerde linies komen te liggen.
Stroom werd maar mondjesmaat geleverd (hooguit een paar uur per dag) en het gebruik werd zo veel mogelijk beperkt. Het meeste was bestemd voor bedrijven die voor de Duitsers werkten.

Er werd van alles bedacht om in de koude huizen (dezelfde steenkool was nodig voor de kachel, maar niet te krijgen) nog iets van licht te krijgen. Men maakte carbidlampen, olielampen van lege blikken, alles wat licht kon geven werd gebruikt. Pas na de bevrijding kwam de stroomlevering weer langzaam op gang.
De verduisterings- gordijnen en papier waren toen al overbodig en in de kachel verdwenen.

Verduisterde fietslamp gemaakt van een Vicks potje.