Al tijdens de Eerste Wereldoorlog ontdekte men dat het vliegtuig in oorlogstijd een belangrijk wapen zou kunnen worden. Waren het in het begin kleine bommetjes of stalen pijlen die met de hand uit de dubbeldeks vliegtuigen boven de loopgraven werden uitgegooid, al snel groeide het uit naar Zeppelins die Londen wisten te bombarderen.
In de periode tussen beide oorlogen ontwikkelde het vliegtuig zich verder en ook de militaire luchtvaart ontwikkelde zich snel. Vooral de ontwikkeling van zware bommenwerpers werd een punt van zorg. Deze leken vooral ontwikkeld om de burgerbevolking te treffen. Dat deze zorgen terecht waren bleek wel uit het bombardement van Guernica.
Een groep Duitse bommenwerpers van het z.g. Condorlegioen ( een Duitse eenheid die generaal Franco tijdens de Spaanse burgeroorlog hielp) gooide het onverdedigde plaatsje plat. Pablo Picasso heeft dat in zijn beroemdste schilderij afgebeeld.
In ons land had dit tot gevolg dat er een vereniging werd opgericht met als doel de bevolking te helpen als er in Nederland gebombardeerd zou worden. De Nederlandse Vereniging voor Luchtbescherming.
De bedoeling was vrijwilligers op te leiden om bepaalde taken uit te voeren als na een bombardement de normale hulpdiensten niet in staat zouden zijn de toestand de baas te worden door de schaal van vernieling of aantal slachtoffers.
Deze organisatie bestond uit plaatselijke afdelingen die hun gebied weer opdeelden in vakken, wijken en blokken en mensen opleidden in verschillende disciplines. Welke dat waren kon per gemeente verschillen, maar er waren blokploegen voor het opruimen van schade en bergen van slachtoffers, EHBO, Politie, Ordedienst, Evacuatiedienst, Verbindingsdienst, Ordonnansen dienst etc.
Ook was er een Chemische dienst en waren er gasverkenners.
Na de Eerste Wereldoorlog was de angst groot dat er behalve explosieven ook gas gebruikt zou worden in bommen. Tijdens de bezetting werden de leden van de LBD vooral ingezet om de verduistering te controleren. Vanwege overvliegende vliegtuigen mocht er geen licht uitstralen uit huizen en andere gebouwen. Hierdoor kregen zij een vrijstelling van de avondklok.
Dit maakte het erg aantrekkelijk voor verzetsmensen om lid te worden van de LBD. Ze konden dan ook tijdens de avondklok over straat om b.v. illegale kranten in de brievenbussen te doen.
Anderen die tijdens de bezetting uit de LBD wilden stappen omdat zij niet onder Duits gezag wilden werken werden doodleuk aangewezen om aan te blijven als hun deskundigheid volgens de bezetter niet gemist kon worden. Onder andere tijdens het bombardement op de Wippolder werd de LBD ingezet voor het opruimen van de schade en bergen van slachtoffers.
Naast de LBD werd er in een paar gemeenten ook een Luchtafweerdienst opgericht.
Daar de Nederlandse defensie in de jaren 30 enorm verwaarloost was en nauwelijks over moderne zware wapens beschikte, kwamen er initiatieven vanuit het bedrijfsleven om stukken luchtafweergeschut aan te kopen.
De bedoeling was dat deze in de buurt van de bedrijven werden geplaatst om deze te beschermen (wat men niet wist is dat het Ministerie de bevoegdheid had om deze in oorlogsomstandigheden te vorderen en te verplaatsen).
Ook in Delft sloegen een aantal grote bedrijven de handen ineen. Met toestemming van de gemeente en medewerking van het Ministerie van oorlog werden een aantal stukken 2 cm geschut tegen luchtdoelen aangekocht bij de Zwitserse firma Oerlikon. Commandant werd de directeur van de Lijm en Gelatinefabriek de reserve kapitein Hage. De bemanning bestond uit vrijwilligers die werden betrokken uit het personeelsbestand van de bedrijven (ook bedrijven die financieel niet hadden kunnen bijgedragen, bleken vaak bereid mensen beschikbaar te stellen). Het leger zorgde voor uniformen, uitrusting, vuurwapens en opleiding van de vrijwilligers. Daar zij burgers waren en dus in oorlogstijd als “franc-tireur” beschouwd konden worden, werden zij opgenomen in de Bijzondere Vrijwillige Landstorm, zodat zij een militaire status kregen.
De stukken werden verspreid over de stad opgesteld. De eerste batterij kwam te staan op het leegstaande gebouw Vetharding op het Calvé/ Gistfabriek complex. De tweede kwam in een weiland aan de Rotterdamseweg bij de Hammenboerderij (tegenover de Lijm en Gelatinefabriek), de derde batterij kwam in een weiland bij het toenmalige buitenzwembad (waar nu de bomenwijk is) en de laatste in een weiland ongeveer bij de kruising Abtwoudseweg/ Zuideinde. Tijdens de meidagen van 1940 zou vooral de batterij Vetharding zeer succesvol zijn.